Commissie van Beroep bevestigt: geen reden voor schadevergoeding in drie klachten over beleggingsverzekering DIN Hypotheek Plan
Geplaatst op
24 november 2020In de categorie
UitspraakEen drietal consumenten met een beleggingsverzekering DIN Hypotheek Plan zijn bij Kifid in beroep gegaan tegen de uitspraken van de Geschillencommissie van november vorig jaar. Deze week heeft de Commissie van Beroep in deze drie klachtzaken uitspraak gedaan. Zij komt tot dezelfde conclusies als de Geschillencommissie: er is geen grond voor schadevergoeding.
De drie klachten gaan over beleggingsverzekeringen bekend onder de naam ‘DIN Hypotheek Plan’. Betrokken consumenten hebben deze verzekering in respectievelijk 1987, 1996 en 1999 met behulp van een verzekeringstussenpersoon afgesloten bij de Zwolsche Algemeene, inmiddels Allianz. Naast kapitaalopbouw op basis van beleggen is in deze beleggingsverzekering ook het overlijdensrisico gedekt. In alle drie de zaken beklagen de consumenten zich over de gebrekkige informatie vooraf en over door de verzekeraar onterecht in rekening gebrachte kosten. De consumenten betwisten verder dat over bepaalde kosten wilsovereenstemming zou bestaan met de verzekeraar en stellen dat de bedingen over de investeringspremie en overlijdensrisicopremie oneerlijk zouden zijn.
Informatieplicht
Op grond van Europese regelgeving (de Derde Levensrichtlijn) is een verzekeraar sinds 1994 verplicht om bij het sluiten van een verzekering aan de verzekeringnemer bepaalde specifieke informatie over de verzekering te verstrekken. In Nederland zijn die informatieverplichtingen opgenomen in de Regeling informatieverstrekking aan verzekeringnemers (Riav). In de periode 1994-1998 gold de Riav 1994 en in 1999 gold de Riav 1998. De Commissie van Beroep oordeelt dat er voor de beleggingsverzekering uit 1987 geen specifieke informatieverplichtingen golden. De stelling van de consument dat de verzekeraar niet aan zijn informatieverplichtingen heeft voldaan, gaat in die zaak dus niet op. Voor de beleggingsverzekering uit 1996 geldt de Riav 1994. De Commissie van Beroep concludeert dat in die zaak de verzekeraar aan de informatieverplichtingen heeft voldaan, behalve als het gaat over de afkoopwaarde. Deze tekortkoming heeft echter niet geleid tot schade voor deze consumenten. De beleggingsverzekering uit 1999 heeft de Commissie van Beroep getoetst aan de Riav 1998. Ook in dit geval was de informatieverstrekking over de afkoopwaarde onvoldoende, maar heeft dit voor betrokken consumenten geen schade tot gevolg gehad. In geen van beide gevallen hebben de consumenten hun beleggingsverzekering afgekocht; de verzekeraar is op de einddatum van de verzekering tot uitkering van het opgebouwde kapitaal overgegaan.
Informatie over kosten
Bij het afsluiten van de beleggingsverzekeringen in 1987 en in 1996 was de verzekeraar niet verplicht om de kosten nader te specificeren. Dat is anders in de klachtzaak over de beleggingsverzekering die in 1999 is afgesloten. Sinds 1 januari 1999 schrijft de Riav 1998 voor dat de verzekeraar de consument moet informeren over de invloed van de kosten op het rendement en de uitkering van de beleggingsverzekering. De verzekeraar heeft deze informatie bij het afsluiten van de beleggingsverzekering in 1999 niet volledig aan de consument verstrekt. Tegenover deze consument heeft de verzekeraar niet voldaan aan zijn informatieplicht betreffende de fondsbeheerkosten. Het is echter niet gebleken dat de consument hierdoor schade heeft geleden. De verzekeraar heeft de fondsbeheerkosten namelijk verwerkt in de voorbeeldkapitalen in de offerte. Uitgaande van de in de offerte genoemde fictieve rendementen zou het voorbeeldkapitaal in werkelijkheid niet lager liggen omdat er nog fondsbeheerkosten vanaf moesten.
Bijzonder risico en informatieplicht
De Commissie van Beroep wijst nog eens op de eerdere uitspraak (CvB 2017-023a) waarin zij oordeelt dat uit de Derde Levensrichtlijn volgt dat verzekeraars volledige, duidelijke en nauwkeurige informatie moeten verstrekken, zodat een consument een passende overeenkomst kan kiezen. De Derde Levensrichtlijn schrijft heel concreet voor welke informatie verzekeraars moeten verstrekken, maar aanvullende informatieverplichtingen zijn denkbaar.
Volgens de consumenten zou de Commissie van Beroep in eerdere uitspraken de ‘aanvullende informatieverplichtingen’ te nauw invullen. De Commissie van Beroep is van oordeel dat de consumenten daarmee voorbijgaan aan de Derde Levensrichtlijn, die in Nederland is geïmplementeerd met de Riav, waaruit niet alleen volgt dat een consument goed moet worden geïnformeerd, maar ook dat het voor een verzekeraar voldoende voorspelbaar moet zijn welke informatie hij moet verstrekken. Het komt in dit geval erop neer dat een verzekeraar een consument alleen moet wijzen op het bijzondere risico dat bij tegenvallende koersen op de beleggingen de uiteindelijke uitkering bij voortijdig overlijden nihil zou kunnen zijn, als dit risico niet te verwaarlozen is. Wanneer het bijzondere risico slechts een denkbeeldig risico is, dan bestaat er geen informatieplicht. In de klachtzaken waarin nu uitspraak is gedaan, is niet gebleken dat het bijzondere risico niet te verwaarlozen was en bestond er dus geen informatieplicht.
Wilsovereenstemming
De consumenten hebben in alle drie de zaken geklaagd dat zij bij het aangaan van de verzekering niet hebben ingestemd met een aantal door de verzekeraar in rekening gebrachte kosten. De Commissie van Beroep gaat daar niet in mee. Uit de offerte blijkt duidelijk dat slechts een gedeelte van de premie zou worden gebruikt om te investeren. Door het ondertekenen van de offerte hebben de consumenten daarin toegestemd. De verzekeraar mocht daarop vertrouwen. Het feit dat niet is gespecificeerd dat het resterende deel van de premie naar de verzekeraar gaat voor eerste en doorlopende kosten, betekent nog niet dat er geen wilsovereenstemming is. De Commissie van Beroep oordeelt dat de consumenten met het tekenen van de offerte akkoord zijn gegaan dat slechts een gedeelte van de premie zou worden gebruikt voor beleggingen.
Oneerlijke bedingen
Verder heeft de Commissie van Beroep in twee van de drie klachtzaken geconcludeerd dat de bepalingen over overlijdensrisicopremie en investeringspremie in de voorwaarden voldoende duidelijk en begrijpelijk zijn. Van oneerlijke bedingen, zoals bedoeld in de Europese richtlijn oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, is hier geen sprake. In de klachtzaak over de beleggingsverzekering uit 1987 golden er nog geen wettelijke regels voor oneerlijke bedingen. In die zaak heeft de Commissie van Beroep dus niet kunnen toetsen of de bedingen voldoende duidelijk en begrijpelijk, of oneerlijk waren.
De uitspraken CvB 2020-015B, CvB 2020-016B en CvB-017B samenhangend met respectievelijk GC 2019-976, GC 2019-975 en GC 2019-977 in klachten van consumenten tegen Allianz zijn bindend.