Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2021-0531
(mr. E.L.A. van Emden, voorzitter, mr. F.H.E. Boerma, mr. dr. D.P.C.M. Hellegers, leden en mr. A.C. Bek, secretaris)
Klacht ontvangen op : 1 december 2020
Ingediend door : De consumenten
Tegen : RNHB B.V., h.o.d.n. Roparco Hypotheken, gevestigd te Utrecht, verder te noemen
Roparco
Datum uitspraak : 31 maart 2021
Aard uitspraak : Bindend advies
Uitkomst : Vordering toegewezen
Samenvatting
De consumenten hebben een hypothecaire geldlening afgesloten bij (een rechtsvoorganger van) Roparco. In juni 2013 is een gedeelte van de lening afgelost en voor het resterende deel hebben de consumenten gekozen voor een variabele rente. Volgens de consumenten mochten zij verwachten dat de rente zou meedalen met de bewegingen van de marktrente. De commissie volgt die redenering en sluit daarvoor aan bij de gemiddelde rente op de relevante kredietmarkt. Roparco zal de rente opnieuw moeten berekenen in lijn met die uitgangspunten en de te veel betaalde rente moeten vergoeden aan de consumenten. Dit oordeel ligt in lijn met de uitspraken van de Commissie van Beroep Kifid, nrs. 2019-005A en 2019-005B en de uitspraken van de Geschillencommissie Kifid, nrs. 2021-0089 en 2020-432.
1. De procedure
1.1 De commissie beslist op basis van haar reglement en op basis van de door partijen aan Kifid ingestuurde documenten inclusief bijlagen. Het gaat om: 1) het klachtformulier van de consumenten; 2) het verweerschrift van Roparco; 3) de verklaring dat zij afzien van het indienen van repliek van de consumenten en 5) de dupliek van Roparco.
1.2 De commissie is van oordeel dat het niet nodig is de zaak mondeling te behandelen. De zaak wordt daarom op grond van de stukken beslist.
1.3 Partijen hebben gekozen voor een bindend advies. Dit betekent dat partijen elkaar aan de uitspraak kunnen houden.
2. Het geschil
Gebeurtenissen die tot het geschil hebben geleid
2.1 Op 16 december 2005 hebben de consumenten bij Robeco Direct N.V. (hierna: Robeco) een aflossingsvrije hypotheek met een kredietlimiet van totaal € 1.500.000,00 afgesloten. Deze krediethypotheek bestond uit twee leningdelen, te weten:
i) een geldlening van € 1.350.000,00 met een rentevastperiode van tien jaar met een rente van (nominaal) 4,0%; en
ii) een rekening-courant van € 150.000,00 met een variabele rente van (nominaal) 3,3%.
2.2 In juni 2013 is de hypothecaire geldlening van de consumenten overgegaan van Robeco naar de Coöperatieve Rabobank U.A. (hierna: de Rabobank).
2.3 De consumenten hebben in juni 2013 een bedrag van € 600.000,00 afgelost en hebben door middel van een zogenoemd switch-formulier op 11 juni 2013 gekozen voor een variabele rente voor het resterende deel van de lening. De kredietruimte was op dat moment
€ 748.845,74 in rekening-courant en de opnameruimte bedroeg op dat moment nog
€ 751.154,26.
2.4 In september 2014 hebben de consumenten een klacht ingediend over de hoogte van de variabele rente en zij hebben hierbij gewezen op de lagere rentetarieven die door de Rabobank werden gehanteerd. In reactie op deze klacht heeft Stater N.V. namens Roparco op 9 september 2014 geantwoord:
“In reactie op uw onderstaande mail hebben wij uw vraag voorgelegd bij de geldgever. Wij mogen u de volgende terugkoppeling geven;
Graag aan de klant het volgende beantwoorden:
Roparco Hypotheken hanteert een ander rentebeleid dan andere geldverstrekkers zoals bijvoorbeeld de Rabobank.
Uw hypotheek bij Roparco is een ander product en heeft andere voorwaarden. Hierdoor is de rente ook niet vergelijkbaar met de rente van andere verstrekkers. (…)”
2.5 In november 2014 hebben de consumenten verzocht om een offerte teneinde een deel van het krediet in rekening-courant met de variabele rente om te zetten naar een rentevast-periode van vijf jaar. De consumenten hebben geen gebruik gemaakt van deze offerte, omdat zij de geoffreerde rente te hoog vonden.
2.6 Op 15 december 2017 is de krediethypotheek van de consumenten overgegaan van de Rabobank naar Roparco.
2.7 Op 29 juni 2020 hebben de consumenten de gehele hypothecaire geldlening afgelost.
De klacht en vordering
2.8 De consumenten hebben gesteld dat Roparco hen in ieder geval sinds juni 2013 tot de algehele aflossing van de hypothecaire geldlening op 29 juni 2020 stelselmatig te veel rente heeft berekend. Zij hebben ter onderbouwing van hun standpunt verwezen naar de uitspraak van de Geschillencommissie Kifid nr. 2020-432. Zij hebben daarbij opgemerkt dat het opvallend is dat de rente in de periode van 2004 tot 2013 wel de ontwikkelingen op de markt volgde, waardoor zij het vertrouwen hadden over te stappen naar een maandvariabele rente. De verschillen werden echter steeds groter, van 0,3% in 2013 tot 1,5% in 2020. Roparco heeft hen in feite weggepest.
2.9 De consumenten vorderen daarom de door hen te veel betaalde rente, begroot op
€ 15.000,00 en vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 7.000,00 vanaf
1 juni 2013.
Het verweer van Roparco
2.10 Roparco heeft allereerst formeel verweer tegen de stellingen van de consument gevoerd door een beroep te doen op verjaring van de vordering.
2.11 Roparco heeft zich gemotiveerd tegen de stellingen van de consumenten inhoudelijk verweerd door, kort gezegd, aan te voeren dat zij altijd aan de transparantievereisten van artikel 59aa Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (Bgfo) heeft voldaan. Roparco heeft gesteld dat hiermee in de uitspraak 2020-432 geen rekening is gehouden. Daarnaast is in die uitspraak geen aandacht besteed aan het feit dat de door Roparco verstrekte krediethypotheek niet vergelijkbaar is met een ‘reguliere woninghypotheek’. Een krediethypotheek is immers een ander product, voor een andere doelgroep en met andere voorwaarden. De consumenten waren hiervan op de hoogte. Zij wisten dan ook dat zij tot de kredietlimiet steeds nieuwe opnames konden doen en dat hierover een variabele rente gold. Ten aanzien van de variabele rente is volgens Roparco niet overeengekomen dat een koppeling zou worden gemaakt aan een specifieke externe rente, dus laat staan de ‘marktrente’. Roparco heeft benadrukt dat de hoogte van dit rentetarief niet onredelijk afweek van de rentetarieven die voor vergelijkbare producten in rekening zijn gebracht door andere aanbieders en dat de rente zelfs (veel) lager is dan de rente die door (andere) kredietaanbieders destijds voor een consumptief rekening-courant krediet in rekening werd gebracht.
2.12 Roparco heeft daarnaast aangevoerd dat sprake is van 100% eigen schuld, zoals bedoeld in artikel 6:101 BW, aan de zijde van de consumenten. Zij zijn immers akkoord gegaan met de voorwaarden van de krediethypotheek en zij hadden de hypotheek kunnen oversluiten naar een andere kredietverstrekker. Zelfs als sprake zou zijn van te veel betaalde rente, zou dit gehele bedrag aan hen zelf moeten worden toegerekend.
2.13 Tot slot heeft Roparco verwezen naar de uitspraak van de Commissie van Beroep Kifid
nr. 2021-015, waarin overweging 5.4 is opgenomen:
“De Commissie is van oordeel dat dit een gerechtvaardigde verwachting is, voor zover het gaat om dit soort krediet.”
Roparco heeft benadrukt dat de consumenten een krediethypotheek hebben afgesloten en dat derhalve geen sprake is van een krediet dat vergelijkbaar is met een doorlopend krediet tegen een variabele rente.
3. De beoordeling
Rechtsvraag
3.1 Aan de commissie is, kort samengevat, de vraag voorgelegd of Roparco in de periode
juni 2013 tot en met juni 2020 een te hoge variabele rente aan de consumenten in rekening heeft gebracht. Ter beantwoording van deze vraag neemt de commissie het navolgende in overweging.
Beroep op verjaring
3.2 Het meest verstrekkende verweer van Roparco ziet op verjaring van de klacht van de consumenten. Roparco heeft hiertoe aangevoerd dat de consumenten reeds in 2014 hebben geklaagd over de hoogte van de variabele rente en dat de termijn voor verjaring, zoals bedoeld in artikel 3:310 Burgerlijk Wetboek (BW) toen is gaan lopen. In de periode tussen 2014 en oktober 2020 hebben de consumenten niet geklaagd, waardoor hun vordering is verjaard.
3.3 De commissie merkt ten aanzien van dit formele verweer op dat Roparco op 2 november 2020 het volgende aan de consumenten heeft verstuurd:
“(…)
Uit uw dossier maken wij op dat u reeds eerder (september 2014, maart 2015 en november 2017) klachten heeft geuit over de hoogte van de rente bij Roparco. (…)”
3.4 Hiermee is naar het oordeel van de commissie komen vast te staan dat de consumenten de verjaring van hun vordering hebben gestuit en dat de klacht wel degelijk behandelbaar is. De commissie zal daarom in het navolgende inhoudelijk ingaan op de klacht.
Inhoudelijke beoordeling
3.5 De consumenten hebben gesteld dat de door Roparco in rekening gebrachte rente afweek van de door andere kredietverstrekkers in rekening gebrachte rente en dat dit verschil steeds groter werd, van 0,3% in 2013 tot 1,5% in 2020.
Roparco heeft deze stelling betwist en heeft voorop gesteld dat een krediethypotheek niet gelijkwaardig is aan een ‘gewone woninghypotheek’ en heeft hierbij benadrukt dat in de uitspraak van de Geschillencommissie Kifid nr. 2020-432 onvoldoende aandacht is besteed aan dit verschil. Ten aanzien hiervan merkt de commissie op dat, ondanks dat sprake is van een andere doelgroep en niet dezelfde voorwaarden worden gehanteerd, wel degelijk sprake is van een hypothecaire geldlening en dat in 4.5 van de uitspraak nr. 2020-432 uitgebreid is ingegaan op het juridisch kader voor ‘krediethypotheken’ en dat is geconcludeerd dat aansluiting kan worden gezocht bij de uitspraken van de Commissie van Beroep Kifid
nrs. 2019-005A en 2019-005B. De door Roparco aangehaalde argumenten zijn voor de commissie geen reden om af te wijken van deze uitspraken, te meer omdat deze argumenten reeds in deze uitspraken zijn behandeld.
3.6 In lijn met de uitspraken van de Commissie van Beroep en de Geschillencommissie Kifid
nrs. 2021-0089 en 2020-432 oordeelt de commissie dat Roparco de rente over de periode juni 2013 tot en met juni 2020 opnieuw zal moeten berekenen en de te veel betaalde rente aan de consumenten dient te vergoeden. Bij haar berekeningen zal Roparco moeten uitgaan van de statistische gegevens van De Nederlandsche Bank (hierna: DNB) in tabel 5.2.7.1 (Deposito’s en leningen van MFI’s aan huishoudens, rentepercentages, gecorrigeerd voor breuken (Maand)), die zijn te raadplegen op de website van DNB. Uit deze gegevens volgt dat de gemiddelde variabele rente van nieuwe contracten met een variabele rente en een rentevastperiode van minder dan een jaar in juni 2013 3,06% bedroeg. De commissie stelt vast dat de consumenten op dat moment een variabele rente van 3,3% hadden. Het verschil bedroeg dus 0,24 procentpunt. Bij haar berekeningen zal RNHB dat verschil moeten handhaven, althans ervoor moeten zorgen dat dat verschil niet ten nadele van de consumenten wijzigt, om de individuele variabele rente in de pas te houden met de gemiddelde variabele rente en zo te voldoen aan de verwachtingen die de consumenten daarover mochten hebben.
3.7 Met verwijzing naar artikel 2.2 onder a van het Reglement Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening zal de commissie, gelet op het belang van de zaak, bepalen dat tegen deze uitspraak beroep open staat. Daarbij geldt dat Roparco de kosten zal dragen die een uitsluitend door haar ingesteld beroep voor de consument meebrengen, en dat de uitspraak van de commissie van beroep in dat geval niet kan leiden tot een lagere vergoedingsplicht dan in deze uitspraak is opgelegd.
4. De beslissing
De commissie beslist dat:
• Roparco binnen één maand nadat een afschrift van deze beslissing aan partijen is verstuurd, de variabele rente die zij in de periode juni 2013 tot en met juni 2020 bij de consumenten in rekening heeft gebracht, opnieuw zal berekenen met inachtneming van hetgeen onder 3.6 van deze uitspraak is overwogen; en
• Roparco binnen één maand nadat een afschrift van deze beslissing aan partijen is verstuurd, aan de consumenten het verschil tussen de in de periode vanaf juni 2013 tot juni 2020 in rekening gebrachte variabele rente en de variabele rente die Roparco in die periode in rekening mocht brengen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag gedurende die periode, zal terugbetalen.
Deze uitspraak is een bindend advies. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Voor het instellen van beroep geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Het reglement van de commissie van beroep en meer informatie over het instellen van beroep kunt u vinden op de website www.kifid.nl/in-beroep-gaan-bij-kifid.
Binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak kunt u een schriftelijk verzoek indienen tot herstel van vergissingen in de uitspraak zoals schrijffouten, een verkeerde naam/datum of rekenfouten. De beslissing van de geschillencommissie in de uitspraak kan hiermee niet ter discussie worden gesteld. Binnen een maand na de verzenddatum van de uitspraak kunt u een schriftelijk verzoek indienen om de uitspraak aan te vullen als u vindt dat de geschillencommissie niet heeft beslist over alle onderdelen van uw vordering. Dit ziet niet op de situatie waarin u meent dat de geschillencommissie in haar uitspraak niet uitdrukkelijk al uw argumenten, ter onderbouwing van uw vordering, heeft behandeld. Meer informatie hierover staat in artikel 40 van het reglement van de geschillencommissie, te vinden op de website www.kifid.nl/reglementen-en-statuten.
Bekijk de volledige uitspraak