Mijn Kifid

Commissie van Beroep uitspraak 2024-0039 (bindend)

Uitspraak Commissie van Beroep Kifid nr. 2024-0039
mr. drs. W.J.J. Los, voorzitter, prof. mr. D. Busch, J.C.H. Kars AAG CERA, mr. H.P. de Kanter, prof. mr. drs. C.M.D.S. Pavillon, leden en mr. H.C. Dobbelaar-ten Cate, secretaris

Datum uitspraak                      29 mei 2024
Beroep ingediend door           Intrum Nederland B.V., gevestigd te Amsterdam, verder te noemen Intrum Nederland
Tegen                                         De consument
Aard uitspraak                         Bindend advies
Uitkomst                                   Beroep gegrond

Samenvatting

Klacht over te veel betaalde rente op doorlopend krediet, in 2007 afgesloten bij DSB Bank. Werking van de algemeen verbindend verklaarde DSB-compensatieregeling jegens de consument. Uitleg van het kwijtingsbeding dat in deze regeling is opgenomen. De Commissie van Beroep komt tot een ander oordeel dan de Geschillencommissie.

1. De procedure in beroep

1.1 Bij een op 12 oktober 2023 gedateerd (pro forma) beroepschrift heeft Intrum Nederland bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening (hierna: de Commissie van Beroep) beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Geschillencommissie Kifid (hierna: de Geschillencommissie) van 7 september 2023 (dossiernummer [nummer], gepubliceerd onder nummer 2023-0694A).

1.2 Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
– de e-mail van 12 oktober 2023 van Intrum Nederland,
– de e-mail van 20 oktober 2023 van Intrum Nederland,
– de brief van 25 oktober 2023 van Intrum Nederland,
– de e-mail van 26 oktober 2023 van de consument,
– de brief van 30 oktober 2023 van Intrum Nederland,
– de e-mail van 3 november 2023 van DSB N.V. in liquidatie en Finqus,
– de e-mail van 7 november 2023 van de consument,
– de e-mail van 8 november 2023 van Intrum Nederland,
– de e-mail van 8 november 2023 van de consument,
– de beslissing van 13 november 2023, gepubliceerd onder nummer 2023-0043, van de voorzitter van de Commissie van Beroep,
– het verweerschrift van 9 januari 2024 van de consument.

1.3 De mondelinge behandeling van dit beroep heeft plaatsgehad op 8 april 2024. De consument is daar verschenen, vergezeld door R. Goedhart, voorzitter van de Stichting Geldbelangen. Namens Intrum Nederland waren aanwezig [naam 1], Legal & Compliance Director Benelux, mr. [naam 2], Legal Counsel, Vesting Finance Holding B.V., en mr. E.C. van der Spek, advocaat te Heemstede. Partijen hebben hun standpunt toegelicht, vragen van de Commissie van Beroep beantwoord en een pleitnota overgelegd.

2. De procedure bij de Geschillencommissie

Voor het verloop van de procedure bij de Geschillencommissie verwijst de Commissie van Beroep naar de uitspraak van de Geschillencommissie van 7 september 2023.

3. De feiten

3.1 De Commissie van Beroep gaat uit van de feiten die de Geschillencommissie heeft vermeld in de uitspraak onder 2.1 tot met 2.6. De feiten zijn niet betwist en worden voor zover nodig aangevuld met enkele andere feiten die tussen partijen vaststaan. Kort gezegd gaat het om het volgende.

3.2 De consument heeft samen met zijn echtgenote op 20 april 2007 een doorlopend krediet afgesloten bij DSB Bank N.V. (hierna: DSB Bank). Het krediet had een limiet van € 34.825,- en een variabele rente van bij aanvang 6,9% effectief per jaar.

3.3 In de algemene voorwaarden die van toepassing zijn op de kredietovereenkomst is onder meer vermeld:

‘‘Renteberekening (…) De rentepercentages zijn variabel en worden door kredietgever vastgesteld. Van wijziging wordt zo mogelijk vooraf mededeling aan kredietnemer gedaan. De rente wordt van dag tot dag over het uitstaande saldo berekend.’’

3.4 In 2009 is DSB Bank failliet verklaard. In 2013 is een schikkingsovereenkomst gesloten op grond waarvan gerechtigde klanten van de bank compensatie konden krijgen. De overeenkomst is bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 4 november 2014 algemeen verbindend verklaard op grond van de Wet collectieve afwikkeling massaschade (hierna: de DSB-beschikking). De DSB-beschikking, de overeenkomst en de andere relevante documenten zijn te raadplegen op WCAM – Verzoekschrift DSB Bank N.V.| Rechtspraak.

3.5 De vordering van DSB Bank op de consument is bij akte van 14 mei 2021 overgedragen aan Intrum Nederland.

3.6 Nadat de consument in 2021 bekend raakte met uitspraken van de Commissie van Beroep Kifid over te veel betaalde rente op doorlopende kredieten, heeft hij zich tot Vesting Finance gewend en verzocht om een compensatie voor te veel betaalde rente voor het krediet. De gemachtigde van de consument heeft de schade berekend op € 4.850,-. Vesting Finance heeft namens Intrum Nederland gereageerd en het verzoek van de consument afgewezen waarna de consument een klacht bij Kifid heeft ingediend.

4. De klacht en de uitspraak van de Geschillencommissie

4.1 De klacht van de consument houdt kort gezegd in dat hij te veel rente heeft betaald op het doorlopend krediet. Hij vordert compensatie voor te veel betaalde rente, vermeerderd met wettelijke rente en met een proceskostenvergoeding.

4.2 Intrum Nederland heeft daartegen in de eerste plaats aangevoerd dat de consument valt onder de DSB-beschikking en op grond van de daarin opgenomen finale kwijting geen vorderingen meer tegen DSB Bank (en Intrum Nederland) geldend kan maken. Verder heeft Intrum Nederland weersproken dat de consument te veel rente heeft betaald.

4.3 De Geschillencommissie heeft geoordeeld, kort weergegeven, dat art. 1017 Rv voorschrijft dat bij gewone brief aan de bekende gerechtigden onder de algemeen verbindend verklaarde overeenkomst zo spoedig mededeling moet worden gedaan van de beschikking tot verbindendverklaring (tenzij de rechter anders bepaalt). Bovendien moet van de verbindendverklaring zo spoedig mogelijk aankondiging worden gedaan in een of meer door de rechter aan te wijzen nieuwsbladen. In de DSB-beschikking is bepaald dat de beschikking moet worden aangekondigd in de daar vermelde dagbladen. De Geschillencommissie heeft hieruit opgemaakt dat óók is vereist dat de bekende gerechtigden worden aangeschreven. Verder heeft de Geschillencommissie aangenomen dat de consument geen brief over de verbindendverklaring heeft ontvangen, nu de consument dit heeft gesteld en Intrum Nederland niet heeft aangetoond dat dit anders is. Volgens de Geschillencommissie is de consument daarom niet gebonden aan de DSB-beschikking. Indien de consument een brief had ontvangen, zou hij wel gebonden zijn aan de DSB-beschikking en de daarin opgenomen finale kwijting, aldus – ten overvloede – de Geschillencommissie.

4.4 De beslissing van het bindend advies van de Geschillencommissie luidt

‘De commissie beslist dat het kwijtingsbeding in de WCAM-overeenkomst de consument in deze zaak niet kan worden tegengeworpen en dat Intrum binnen 6 weken na ontvangst van deze uitspraak een compensatieberekening met toelichting aan de consument doet toekomen. De consument mag vervolgens binnen vier weken op de compensatieberekening van Intrum reageren, met mogelijkheid van uitstel bij een gemotiveerd verzoek daartoe.’

4.5 De Geschillencommissie heeft bepaald dat beroep tegen (‘het inhoudelijke oordeel’ in) haar uitspraak openstaat.

5. De beoordeling van het beroep

Omvang van het beroep

5.1 Zoals de voorzitter van de Commissie van Beroep heeft overwogen in zijn beslissing van 12 oktober 2023 moet worden aangenomen dat tegen de (hele) uitspraak van de Geschillencommissie beroep openstaat, omdat de reglementen van de Geschillencommissie en de Commissie van Beroep niet voorzien in het beperken van het beroep tot bepaalde oordelen in, of onderdelen van uitspraken, indien beroep wordt opengesteld.

De positie van Intrum Nederland

5.2 De Commissie van Beroep stelt vast dat de consument niet heeft toegelicht op grond waarvan Intrum Nederland gehouden kan zijn om rente aan de consument terug te betalen die de consument niet aan Intrum Nederland heeft betaald, maar aan DSB Bank. De omstandigheid dat de vordering van DSB Bank op de consument aan Intrum Nederland is overgedragen, brengt immers niet als vanzelf mee dat ook schulden van DSB Bank jegens de consument aan Intrum Nederland zijn overgedragen. Intrum Nederland heeft op dit punt echter geen (kenbaar) verweer gevoerd, zodat de Commissie van Beroep dit verder onbesproken laat.

De werking van het verbindend verklaren van de overeenkomst jegens de consument

5.3 De eerste vraag is of de consument is gebonden aan de DSB-beschikking. De Commissie van Beroep overweegt hierover het volgende. Bij de Wet collectieve afwikkeling massaschade zijn de artikelen 7:907 tot en met 7:910 BW en de artikelen 1013 tot en met 1018 Rv ingevoerd. De artikelen zijn bij latere wetten gewijzigd en tevens is art. 1018a Rv toegevoegd. Voor deze zaak is de wet van belang zoals die gold vanaf 1 juli 2013, na het in werking treden van de Wet tot wijziging van de Wet collectieve afwikkeling massaschade. Deze wijzigingswet had tot doel de collectieve afwikkeling van massavorderingen – onder meer in geval van faillissement – verder te vergemakkelijken. Art. 7:907 BW voorziet erin, kort gezegd, dat een overeenkomst tot vergoeding van massaschade door de rechter verbindend kan worden verklaard voor personen aan wie de schade is veroorzaakt. Volgens art. 7:908 lid 1 BW heeft de overeenkomst na het verbindend verklaren tussen partijen en de gerechtigden onder de overeenkomst de gevolgen van een vaststellingsovereenkomst waarbij ieder der gerechtigden als partij geldt, tenzij een gerechtigde tijdig heeft laten weten niet aan de overeenkomst gebonden te willen zijn (de opt-outverklaring, art. 7:908 lid 2 BW). Het staat vast dat de consument geen opt-outverklaring heeft uitgebracht.

5.4 Art. 1017 Rv regelt de wijze waarop een beschikking tot verbindendverklaring bekend wordt gemaakt. De hoofdregel ten aanzien van de gerechtigden is dat zij door de partijen die de verbindendverklaring hebben verzocht, worden geïnformeerd per gewone brief, voor zover zij bekend zijn, en daarnaast door publicatie in een of meer nieuwsbladen (art. 1017 lid 3 Rv). De Commissie van Beroep merkt op dat in de wet en de parlementaire geschiedenis geen aanwijzing is te vinden voor de opvatting die kennelijk besloten ligt in de uitspraak van de Geschillencommissie, dat de verbindendverklaring door het gerechtshof Amsterdam voor een bekende gerechtigde pas werking heeft, indien deze de gewone brief heeft ontvangen, laat staan dat de ontvangst daarvan behoort te worden aangetoond. Een dergelijke opvatting laat zich ook moeilijk rijmen met het doel van de collectieve afwikkeling van massavorderingen, en in het bijzonder met het doel om deze afwikkeling te vergemakkelijken. Dit geldt te meer indien sprake is van een faillissement, zoals in dit geval ten aanzien van DSB Bank, waarbij de procedure tot verbindendverklaring de verificatie van de vorderingen van de gerechtigden onder de overeenkomst vervangt. Het is niet goed denkbaar dat ten aanzien van de vorderingen van bekende gerechtigden het wel of niet moeten volgen van de verificatieprocedure afhangt van het antwoord op de vraag of (soms vele jaren later) het verzenden en ontvangen van een brief over het verbindend verklaren van een collectieve overeenkomst kan worden bewezen. Bovendien is in art. 1017 lid 3 Rv opgenomen dat de rechter kan afwijken van de hoofdregel dat de bekende gerechtigden per gewone brief worden geïnformeerd (‘tenzij de rechter anders bepaalt’). In de toelichting op deze bepaling is onder meer vermeld (Kamerstukken II, 2011-2012, 33 126, nr. 3, p. 24):

‘De eerste zin schrijft wel voor dat aan de bekende gerechtigden en aan de in de procedure verschenen rechtspersonen als bedoeld in artikel 1014, zo spoedig mogelijk melding wordt gemaakt van de verbindendverklaring. Dit geschiedt bij gewone brief, maar de rechter kan bepalen dat volstaan kan worden met een aankondiging hiervan in één of meer nieuwsbladen.’

Ook hieruit kan worden afgeleid dat (de ontvangst van) een brief geen voorwaarde is voor de werking van een verbindendverklaring jegens de (bekende) gerechtigden onder de overeenkomst. De wetgever heeft aanvaard dat de aankondiging in nieuwsbladen – al dan niet in samenhang met publicatie op internet – op zichzelf toereikend kan zijn om de gerechtigden onder de overeenkomst te informeren over de verbindendverklaring. Bovendien wijst ook de keuze van de wetgever voor een ‘gewone’ brief, en niet voor een ‘aangetekende’ (of soortgelijke) brief erop dat de brief alleen een informatief karakter heeft, en geen voorwaarde is voor de werking van de verbindendverklaring door het gerechtshof.

5.5 In de DSB-beschikking heeft het gerechtshof Amsterdam (in 8.3) bepaald dat ‘verzoekers de onder 7 bedoelde kennisgeving en aankondiging zullen doen’. In onderdeel 7 van de beschikking is overwogen dat verzoekers kennis moeten geven van de beschikking en deze binnen tien werkdagen moeten aankondigen in nader genoemde dagbladen en op de website www.dsbcompensatie.nl. Vaststaat deze aankondiging heeft plaatsgevonden. Intrum Nederland heeft overigens daarnaast toegelicht en met bewijsstukken ondersteund dat een uitvoerig proces, met controles, heeft plaatsgevonden om te waarborgen dat de bekende gerechtigden – op het juiste adres – ook per gewone brief over de verbindendverklaring werden geïnformeerd, en dat de consument in dat proces is geïdentificeerd als een bekende gerechtigde en als zodanig is aangeschreven. De consument heeft niets ingebracht dat het oordeel rechtvaardigt dat dit anders is of dit proces onzorgvuldig is geweest. Indien desondanks geen brief aan de consument is verzonden, of de brief hem niet heeft bereikt, blijkt uit het voorgaande dat dit niet ertoe leidt dat de verbindendverklaring geen werking jegens hem heeft. De Commissie van Beroep laat dan nog in het midden of uit de DSB-beschikking mag worden afgeleid dat het gerechtshof Amsterdam in afwijking van de hoofdregel heeft bepaald dat kon worden volstaan met de aankondiging in de nieuwsbladen.

Uitleg van de kwijting in de overeenkomst

5.6 In de verbindend verklaarde overeenkomst is in art. 11 opgenomen dat de gerechtigden onder de overeenkomst algehele en finale kwijting verlenen aan de curatoren in het faillissement van DSB Bank, aan DSB Bank en aan de met DSB Bank verbonden vennootschappen. De consument stelt zich op het standpunt dat de overeenkomst geen betrekking heeft op te veel betaalde rente, zodat zijn vordering tot terugbetaling daarvan niet onder de kwijting valt.

5.7 Dit punt betreft de uitleg van de overeenkomst. De overeenkomst is naar haar aard bestemd de rechtspositie van derden (de gerechtigden onder de overeenkomst) te beïnvloeden, zonder dat deze derden invloed hebben op de inhoud of de formulering van de overeenkomst, terwijl de onderliggende partijbedoeling voor hen ook niet zonder meer kenbaar is. Voor de uitleg van de bepalingen van de overeenkomst zijn om die reden de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst en de daarbij behorende, openbaar toegankelijke documenten, in beginsel van doorslaggevende betekenis (de CAO-norm, zie onder meer HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427).

5.8 Voor de uitleg is in de eerste plaats van belang dat de overeenkomst niet alleen tot doel had om massavorderingen af te wikkelen, maar ook onderdeel was van het afwikkelen van het faillissement van DSB Bank. Daarbij trad de procedure tot het verbindend verklaren van de overeenkomst in de plaats van de verificatie van de vorderingen van de gerechtigden onder de overeenkomst. Dit alleen is al een aanwijzing dat het de bedoeling was om de vorderingen van deze gerechtigden volledig onder de overeenkomst te brengen en daarmee van verificatie uit te zonderen.

5.9 De tekst van de overeenkomst biedt steun voor deze uitleg. In de ‘Overwegingen’ onder C is vermeld dat sprake is van ‘een groot aantal klachten dan wel aanspraken en/of vorderingen (waaronder ook worden begrepen eventuele toekomstige klachten, aanspraken en vorderingen), van welke aard dan ook, van Klanten die naar hun oordeel schade hebben geleden of zullen lijden ten gevolge van handelen of nalaten van DSB Bank en/of de aanbieders (…) van door DSB Bank geadviseerde en/of bemiddelde financiële producten’. Deze klachten, aanspraken en vorderingen zijn aangeduid als de ‘Claims’. Daarbij is vermeld dat de Claims berusten op een grote verscheidenheid aan feitelijke stellingen en juridische grondslagen. In bijlage A bij de overeenkomst (‘definities’) zijn ‘Claims’ omschreven als:

‘Klachten dan wel aanspraken en/of vorderingen (waaronder ook worden begrepen eventuele toekomstige klachten, aanspraken en vorderingen), van welke aard dan ook, van Klanten die naar hun oordeel schade hebben geleden of zullen lijden ten gevolge van handelen of nalaten van DSB Bank en/of aanbieders, waaronder de Verzekeraars, van door DSB Bank geadviseerde en/of bemiddelde financiële producten’.

Volgens art. 1.1 van de overeenkomst strekt deze tot afwikkeling van schade die verband houdt met de Claims.

Uit dit een en ander kan worden afgeleid dat een zo ruim mogelijke werking was beoogd. Het was de bedoeling alle klachten, aanspraken en vorderingen, van welke aard ook, bestaand en toekomstig, die verband hielden met handelen of nalaten van (onder meer) DSB Bank onder de werking van de overeenkomst te brengen.

5.10 De vordering van de consument houdt verband met handelen of nalaten van DSB Bank. Gelet op de ruime werking van de overeenkomst is het niet relevant of de vordering van de consument van andere aard is dan de aanspraken die destijds door klanten van DSB Bank werden gepresenteerd of dat de vordering destijds nog niet bestond, maar toekomstig was.

5.11 In het licht hiervan kan ook geen doorslaggevende betekenis toekomen aan het feit dat in de compensatie waarin de overeenkomst voorziet, geen vergoeding voor ‘woekerrente’ of te veel betaalde rente is opgenomen, in de gevallen waarin geen sprake is geweest van overkreditering of een verzekering. De consument heeft dit punt aan de orde gesteld, onder verwijzing naar het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het verzoek tot het verbindend verklaren van de overeenkomst, die is gehouden op 15 oktober 2013 (geanonimiseerde versie pv zitting d.d. 15-10-2013 WCAM DSB.pdf (rechtspraak.nl)). In de eerste plaats gaat het erom welke klachten, aanspraken en vorderingen onder de overeenkomst zijn gebracht, en niet om specifieke onderdelen waarvoor compensatie is toegekend. Een compensatie kan volgens de overeenkomst overigens ook nihil bedragen (art. 9.4 van de overeenkomst). Daarnaast kan uit het genoemde proces-verbaal worden opgemaakt, met name uit hetgeen is vermeld op p. 22 en volgende, dat ook nadeel door hoge en verhoogde rentes onder ogen is gezien en dat ervan is uitgegaan dat ook dit nadeel onder de werking van de overeenkomst viel. Een van de curatoren heeft daarover bovendien verklaard dat dit aspect ‘nadrukkelijk onder ogen (is) gezien in de onderhandelingen en het is meegewogen in het totaalpakket. En het is verdisconteerd in de regeling zoals die tot stand is gekomen en de overkreditering’ (proces-verbaal, p. 24).

5.12 De conclusie is dat de vordering van de consument valt onder de werking van de overeenkomst en daarmee onder de kwijting die in de overeenkomst is opgenomen. Dit brengt mee dat hij geen vordering (jegens DSB Bank of Intrum Nederland) heeft voor te veel betaalde rente in de periode tot het verbindend verklaren van de overeenkomst.

Rente na het verbindend verklaren van de overeenkomst

5.13 De consument heeft niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat Intrum Nederland (of DSB Bank) hem na het verbindend verklaren van de overeenkomst (per saldo) te veel rente in rekening heeft gebracht, gelet op de bij aanvang overeengekomen rente en de latere ontwikkelingen van de rente op soortgelijke kredieten. De Commissie van Beroep wijst erop dat de consument (in beroep) niet heeft weersproken dat, zoals Intrum Nederland bij dupliek bij de Geschillencommissie heeft aangevoerd, de rente niet steeds 7,1% per jaar is geweest, zoals de consument aanvankelijk heeft gesteld, maar (ook) lager en dat de rente bovendien in 2019 is teruggebracht naar (ongeveer) 2% per jaar.

Slot

5.14 De slotsom is dat de bezwaren die Intrum Nederland heeft aangevoerd tegen de uitspraak van de Geschillencommissie, gegrond zijn. De Commissie van Beroep zal deze uitspraak vernietigen en de vorderingen van de consument alsnog afwijzen.

5.15 Er is geen aanleiding om de consument een vergoeding toe te kennen voor proceskosten.

6. De beslissing

De Commissie van Beroep:

6.1 vernietigt de bestreden uitspraak van de Geschillencommissie;

6.2 wijst de vorderingen van de consument alsnog af.

Bekijk de volledige uitspraak