Kifid: consument niet gewezen op opzegtermijn – nadeel niet gebleken
Geplaatst op
26 februari 2020In de categorie
UitspraakBij het afsluiten van een beleggingsverzekering hebben de verzekeraar en de bank als tussenpersoon verzuimd om de consument te wijzen op het recht om de verzekering binnen twee weken schriftelijk op te zeggen. Zowel de verzekeraar als de bank zijn op dit punt tekort geschoten. Echter, de consument is hierdoor niet daadwerkelijk benadeeld, concludeert de Geschillencommissie van Kifid in twee vandaag gepubliceerde uitspraken. De consument heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij van het opzegrecht gebruik zou hebben gemaakt, als hij hierop was gewezen. De bank en de verzekeraar hebben de consument bij het afsluiten van de beleggingsverzekering verder afdoende geïnformeerd over het product en de bijbehorende kosten.
Op 15 januari 1997 heeft een consument met behulp van verzekeringstussenpersoon de Postbank (nu ING) een beleggingsverzekering afgesloten bij Tiel Utrecht Verzekeringen, inmiddels De Goudse. Het gaat om het zogenoemde Postbank Blue Life Plan, een spaarkasproduct gekoppeld aan een bij de bank afgesloten hypotheek. Naast kapitaalopbouw op basis van beleggen is in deze beleggingsverzekering het overlijdensrisico gedekt. De hoogte van de einduitkering wordt niet alleen bepaald door het beleggingsrendement, maar ook door de gerealiseerde overlevingswinst. Bij het afsluiten van de beleggingsverzekering was onder meer de Regeling informatieverstrekking aan verzekeringnemers uit 1994 (Riav 94) van kracht.
Beleggingsrisico en kosten
De consument heeft uit de offerte, voorwaarden en het certificaat kunnen en moeten begrijpen dat hij een spaarkasproduct afsloot. In de offerte staat het geschatte doelkapitaal en dat de geschatte bedragen niet zijn gegarandeerd en dat het doelkapitaal de helft bedroeg van de hypotheekschuld. Ook is voldoende duidelijk dat bij een hoger of lager rendement de geschatte einduitkering hoger of lager zal zijn. Het is algemeen bekend dat beleggen het risico meebrengt dat rendementen uiteindelijk (veel) lager kunnen zijn dan verwacht of gehoopt. Uit de voorwaarden blijkt dat een eenmalige kostenvergoeding, doorlopende kosten en overige kosten in rekening worden gebracht. Andere dan deze genoemde kosten zijn niet in rekening gebracht, zo concludeert de Geschillencommissie. Er is dan ook geen reden voor terugbetaling van eerste en doorlopende kosten.
Tekortkoming, niet nadelig
De Geschillencommissie constateert dat in het certificaat noch in de Postbank Blue Life Plan voorwaarden staat dat de consument het recht heeft om de beleggingsverzekering binnen twee weken na afgifte van het verzekeringscertificaat schriftelijk op te zeggen. Dit is volgens de Riav 94 wel verplicht. De consument had op zijn opzegrecht gewezen moeten worden. Zowel de verzekeraar als de bank zijn op dit punt tekort geschoten. De consument heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat hij van de opzegtermijn gebruik zou hebben gemaakt als hij wel op de hoogte was geweest. De consument heeft ook niet geprotesteerd tegen de in de voorwaarden vermelde kosten. De Geschillencommissie concludeert daarom dat de tekortkoming niet heeft geleid tot schade voor de consument.
Overlevingswinst
De consument vindt dat de overlevingswinst te laag is en beklaagt zich over het feit dat de overlevingswinst niet is gespecificeerd. De verzekeraar heeft uitgelegd dat de overlevingswinst maandelijks in de vorm van extra participaties werd toebedeeld, naar rato van het aandeel van de consument in de beleggingskas. Om die reden is de overlevingswinst niet apart vermeld in de waardeopgaven. Dit is door de consument niet meer betwist.
Overig
De betrokken consument doet tevergeefs een beroep op dwaling. De Geschillencommissie gaat ook niet mee in de wens van de consument om de verzekering, die in maart 2013 is afgekocht, alsnog premievrij voort te zetten. De stelling van de consument dat het compensatiebedrag te laag zou zijn is verder niet onderbouwd en kan de Geschillencommissie om die reden niet beoordelen.
Voor beide klachten tegen respectievelijk de verzekeraar en de bank geldt dat er geen grond is voor schadevergoeding. De Geschillencommissie wijst de vorderingen van de consument af, zo blijkt uit de vandaag gepubliceerde uitspraken. De uitspraken GC 2020-163 en GC 2020-164 in de klachten van consument tegen respectievelijk De Goudse en ING zijn bindend.