Kifid: geen reden voor schadevergoeding in drie klachten over beleggingsverzekering DIN Hypotheek Plan
Geplaatst op
29 november 2019In de categorie
UitspraakDeze week heeft de Geschillencommissie van Kifid uitspraak gedaan in een drietal klachten van consumenten over hun beleggingsverzekering, het zogenoemde DIN Hypotheek Plan. De betrokken consumenten hadden uit de verstrekte productinformatie kunnen en moeten begrijpen dat zij een beleggingsverzekering afsloten. Ook hadden zij op basis van die informatie kunnen weten wat de kenmerken zijn van hun beleggingsverzekering. In de klachten over beleggingsverzekeringen afgesloten in 1987 en 1996 heeft de verzekeraar betrokken consumenten afdoende geïnformeerd. De kosten die in rekening zijn gebracht, zijn terug te vinden in de productinformatie. In de klacht over een in 1999 afgesloten beleggingsverzekering heeft de verzekeraar nagelaten de consument te informeren over de fondsbeheerkosten. Deze consument heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat zij hierdoor schade heeft geleden. In alle drie de klachtzaken is er geen grond voor schadevergoeding. De Geschillencommissie wijst de vorderingen van de consumenten af, zo blijkt uit de vandaag gepubliceerde uitspraken.
De drie klachten gaan over beleggingsverzekeringen bekend onder de naam ‘DIN Hypotheek Plan’. Betrokken consumenten hebben deze verzekering destijds met behulp van een verzekeringstussenpersoon afgesloten bij de Zwolsche Algemeene, inmiddels Allianz. Naast kapitaalopbouw op basis van beleggen is in deze beleggingsverzekering ook het overlijdensrisico gedekt. De consumenten hebben hun beleggingsverzekeringen afgesloten op respectievelijk 1 mei 1987, 1 februari 1996 en op 1 februari 1999. In de loop van deze jaren is de regelgeving voor verzekeraars aangescherpt. Om die reden is in deze drie uitspraken verschillende wet- en regelgeving van toepassing. In alle drie de zaken beklagen de consumenten zich over de gebrekkige informatie vooraf en over door de verzekeraar onterecht in rekening gebrachte kosten. De consumenten betwisten dat over bepaalde kosten wilsovereenstemming zou bestaan met de verzekeraar.
Informatieplicht
In de drie klachtzaken hebben consumenten telkens voor of bij het afsluiten van de beleggingsverzekering een offerte gekregen, een aanvraagformulier, het polisblad en de bijbehorende voorwaarden. Op grond van deze productinformatie hadden consumenten kunnen en moeten weten dat zij een beleggingsverzekering afsloten. En ook wat de kenmerken zijn van deze beleggingsverzekering. De Geschillencommissie gaat niet mee in de redenering van de consumenten dat hun beleggingsverzekering niet heeft opgeleverd wat zij op grond van de voorgespiegelde rendementen mochten verwachten. Immers, uit de productinformatie blijkt duidelijk dat het ging om een beleggingsverzekering, waarbij het resultaat afhankelijk zou zijn van het rendement dat op de belegging wordt behaald. Het is algemeen bekend dat beleggen het risico meebrengt dat rendementen uiteindelijk (veel) lager kunnen zijn dan verwacht of gehoopt. Ook het zogenoemde ‘crashrisico’ ziet de Geschillencommissie als onderdeel van dit algemene beleggingsrisico. Van een gebrekkig product is dan ook geen sprake.
Wilsovereenstemming
Naast de informatieplicht is het van belang na te gaan wat consument en verzekeraar over het in rekening brengen van kosten zijn overeengekomen. Voor alle drie klachtzaken geldt dat de nominale premie en de investeringspremie zijn terug te vinden op het polisblad en op de offerte. In de voorwaarden is de investeringspremie nader gespecificeerd. Uit het verschil tussen de nominale premie en de investeringspremie volgt dat er inhoudingen zullen worden gedaan en hoe hoog die inhoudingen zijn. De Geschillencommissie oordeelt dat de consumenten bij het aangaan van de beleggingsverzekering hebben ingestemd met de nominale en de investeringspremie en daarmee ook met de inhoudingen. Dat de inhoudingen niet nader zijn gespecificeerd, doet hier niet aan af. Ook over de dividendkosten en over de overlijdensrisicopremie bestaat wilsovereenstemming. Immers, in de voorwaarden is opgenomen hoe deze kosten worden berekend.
Fondsbeheerkosten
Bij het afsluiten van de beleggingsverzekeringen in 1987 en in 1996 was de verzekeraar niet verplicht om consumenten te informeren over fondsbeheerkosten die derden in rekening zouden brengen. Dit is anders in de klachtzaak over de beleggingsverzekering die in februari 1999 is afgesloten. Sinds oktober 1998 moet de verzekeraar de consument bij het afsluiten van de beleggingsverzekering informeren over de fondsbeheerkosten. De verzekeraar heeft dat bij het afsluiten van de beleggingsverzekering met de consument in 1999 nagelaten. Tegenover deze consument heeft de verzekeraar niet voldaan aan zijn informatieplicht. Dat deze consument een andere keuze had gemaakt als zij van de fondsbeheerkosten had geweten, heeft zij niet aannemelijk gemaakt. De Geschillencommissie heeft niet kunnen vaststellen dat zij hierdoor schade heeft geleden en wijst daarom de vordering van deze consument af. Ook in de andere klachtzaken is er geen grond voor een schadevergoeding.
Overig
Verder heeft de Geschillencommissie in alle drie klachtzaken geconcludeerd dat de bepalingen over overlijdensrisicopremie en investeringspremie in de voorwaarden voldoende duidelijk en begrijpelijk zijn. Van een oneerlijk beding, zoals bedoeld in de Europese richtlijn consumentenovereenkomsten, is hier geen sprake. De betrokken consumenten doen tevergeefs een beroep op dwaling. De Geschillencommissie gaat ook niet mee in de redenering van de verzekeraar dat consumenten te laat zouden hebben geklaagd.
De uitspraken GC 2019-975, GC 2019-976 en GC 2019-977 in klachten van consumenten tegen Allianz zijn bindend.